22/08/2024
Vragen op vrijdag, interview met Dagblad van het Noorden
Prachtig verwoord, en echt beschreven zoals ik erin sta😊
Nuchter en duidelijk, maar het had er natuurlijk allemaal niet moeten staan💫
—————————————————————
Corine Gosselaar nam na het overlijden van man Marthijn de banketbakkerij in Assen over. 'Je wordt ongelukkig als je in verdriet blijft hangen'
Twee weken na het onverwachte overlijden van haar man Marthijn (51) stond Corine Gosselaar (44) alweer achter de toonbank van hun befaamde banketbakkerij in Assen. Het gemis is groot, de wil om door te gaan ook. „Je moet voor het leven blijven vechten.”
Hij is niet te missen, de ingelijste foto van Marthijn Gosselaar op de toonbank van banketbakkerij Gosselaar in Assen. Met een brede glimlach staat hij op de foto in zijn witte bakkersuniform. „Hij is er altijd bij”, lacht Corine Gosselaar. „Maar hij vond het een verschrikkelijke foto, omdat hij er met samengeknepen ogen op staat.”
Nog zo’n dertien jaar zouden Marthijn en Corine hun bakkerij in het stadscentrum runnen. Daarna zouden ze het voor gezien houden en zou het stel, twintig jaar samen en in 2016 getrouwd, nog meer van het bourgondische leven genieten waar ze allebei zo van hielden. Het liefst samen met zoontje Bink, nu anderhalf, en Marthijns dochter Nina (21) uit een eerdere relatie. Zover kwam het niet. De 51-jarige telg uit de in Assen en omstreken bekende banketbakkersfamilie zakte op 13 november vorig jaar pal voor de winkel in elkaar; een acute hartstilstand. Dezelfde middag overleed Marthijn in het UMCG.
Negen maanden later verraadt, op de foto op de toonbank na, vrijwel niets dat deze tragische gebeurtenis nog zo vers is. Corine zelf lijkt tijdens het gesprek positief en lacht veel. „Mensen maken daar soms opmerkingen over. Maar het klopt, ik lach ook veel. Het helpt echt niet als ik dat niet meer doe.”
Waar kom je ‘weg’?
„Ik ben geboren in het ziekenhuis in Assen en opgegroeid in Rolde. Daar heb ik tot mijn 21ste gewoond. Daarna verhuisde ik naar een appartementje in Assen. Ik heb een fantastische dorpse jeugd gehad.”
Wat bedoel je met dorpse jeugd?
Ze denkt na. „Ja... je kende iedereen op school en er was altijd wel iemand om mee te spelen. Met het gezin gingen we elke schoolvakantie weg. Knap eigenlijk, want alleen mijn vader werkte, mijn moeder was thuis. Iedere vakantie gingen we kamperen. Ja, ik vind wel dat ik een fijne jeugd heb gehad.”
Heb je nooit de behoefte gehad om naar ‘de grote stad’ te gaan?
„Nee. Marthijn en ik waren wel gek op Amsterdam. Zeker toen ons zoontje Bink er nog niet was en zijn dochter Nina om de week bij ons was, gingen we vaak die kant op. Dan zeiden we op zondagochtend, als we weer eens vroeg wakker waren: ‘Dagje Amsterdam doen?’ En dan stapten we in de auto. We waren helemaal verliefd op die stad, maar we wilden er niet wonen. Dat gedoe met parkeren en waar je wel of niet mag fietsen. Nee, ik vind het hier in Assen echt heerlijk wonen.”
Zit het banketbakkersvak in je bloed?
„Dat ik banketbakker ben geworden komt door een vriendinnetje van vroeger. Zij is de dochter van bakker Pots in Rolde, die daar nog steeds zit. Ik wilde altijd naar haar toe, want dan mochten we in de bakkerij spelen. Toen ik acht was, zei ik dat ik bakker wilde worden. Dat is altijd zo gebleven. Ik was toen al heel creatief, altijd aan het knutselen. Ik vond het fijn om met mijn handen bezig te zijn.”
Je wist dus al jong wat je wilde.
„Klopt. Maar het bleek als vrouw nog lastig om banketbakker te worden. Het was destijds nog echt een mannenwereld. Dat merkte ik voor het eerst tijdens de opleiding. Ik begon met tien meiden en maar twee hebben het afgemaakt. Om die opleiding te kunnen doen moest ik een baan hebben, want ik wilde werken en leren. Toen ik ging solliciteren bij bakkerijen kreeg ik alleen maar afwijzingen. Dus dat was heel lastig. Ik dacht: wat moet ik nu?”
Hoe loste je dat op?
„Via mijn vader hoorde ik dat bij Bakker Scholing in Assen, die toen nog bestond, een dame in de bakkerij werkte. Zij wisten dat dames in de bakkerij hebben een pré is. Daar heb ik gesolliciteerd en ik werd meteen aangenomen. Ik vind het ook leuk dat wij meiden in onze bakkerij hebben. Vrouwen hebben een andere touch dan mannen.”
Wat deden die afwijzingen met je?
Ze haalt haar schouders op. „Ik werkte bij café Hofsteenge in Rolde, in de bediening en de keuken. Daar kon ik sowieso blijven. Ik wilde natuurlijk een opleiding doen, maar ik dacht ook: het komt wel goed. Vlak voor de zomervakantie had ik het rond.”
Je maakte je weinig zorgen.
„Op die leeftijd maakte ik me inderdaad weinig zorgen. Ik woonde nog thuis. Het zou wel goedkomen. Zo denk ik nu nog steeds.”
Jij laat je niet makkelijk gek maken?
„Nee, dat heeft geen zin. Marthijn kon altijd goed relativeren. Dan zei hij: ‘Wat is het ergste dat er kan gebeuren?’. Meestal gebeurt er niks. En zo is het natuurlijk. Je kunt je niet druk maken over dingen waar je geen invloed op hebt. Ik denk dat ik dat nu wel echt geleerd heb.”
Tijdens het maken van de interview-afspraak viel op hoe enthousiast je reageerde op de vraag of je over hem wilde praten. Dat verraste me.
„Dat hoor ik heel vaak. Mensen zeggen nog elke week tegen me: ‘Pas maar op, het verdriet komt nog wel.’ Maar die optie heb ik niet. Ik heb de zaak en een kindje, ik moet gewoon 24/7 aan staan. Ik ben de enige die voor mijn zoontje kan zorgen. Ik moet door. Als Marthijn terug zou komen door drie dagen te huilen, dan zou ik dat meteen doen. Maar hij komt niet terug. Ik schiet er gewoon niets mee op om in verdriet te blijven hangen. Voor mij voelt het fijn om het zo te doen.”
Ze is even stil. „Ik ben ook gewoon heel positief. Zoals gezegd, kon Marthijn beter relativeren dan ik. Maar vanaf het moment dat hij is overleden, heb ik die eigenschap van hem overgenomen. Ik maak me nergens meer druk over, alles komt wel goed. Ik heb het ergste meegemaakt dat me kon overkomen en ik ben blijven staan.”
Wanneer ben je weer aan het werk gegaan?
„Na twee weken. Tja, Sinterklaas kwam eraan, ik moest wel. Het was ook fijn, maar ongelofelijk zoeken. Als ik de winkel moet openen en sluiten, kan ik de kleine niet naar de opvang brengen. Uiteindelijk stelde het team voor om alles om te gooien. Nu breng ik eerst Bink naar de opvang, daarna ga ik bij Marthijn langs en laat ik de hond uit.”
Ga je elke dag bij het graf langs?
„Ja, ik steek elke dag een kaarsje aan. Hij ligt begraven op de Boskamp. Het is een geluksmomentje als ik aan kom lopen en het kaarsje van de vorige dag nog brandt. Die vijf stadia van rouw, of vier, hoeveel zijn het er… die ervaar ik niet. Ik besef dat hij nooit meer terugkomt, maar iedere dag naar het graf gaan is voor mij toch een stukje verwerking.”
Je hebt veel ballen in de lucht te houden. Hoe ga je daarmee om?
„Ik heb een fijn team om me heen dat goed zelfstandig kan werken. En omdat ik zelf ook banketbakker ben, kan ik veel zelf doen. Ik mis geen kennis. Marthijn en ik overlegden vroeger veel, maar het werk is voor mij niet nieuw.”
Je besloot al snel de bakkerij over te nemen. Waarom? Je had de zaak ook kunnen overdragen.
„Nee, het was direct duidelijk dat ik het zou doorzetten. Het voelt hier vertrouwd.”
150 dagen na het overlijden plaatste je een bericht op Facebook om Marthijn te gedenken. Je schreef over het besef dat het leven zomaar voorbij kan zijn. Sta je daar vaak bij stil?
„Ik denk dat wij het levende bewijs zijn dat het met een kus en een knuffel voorbij kan zijn. Maar daar moet je niet naar leven. Ik weet dat het kan gebeuren en ik merk dat ik heel bang ben dat er iets met mij gebeurt, omdat ik de enige ben die voor Bink kan zorgen. Maar de angst regeert niet. Wat ons is overkomen, daar lees je over in de krant of je ziet het in een slechte film. Daar moet je niet te lang bij stilstaan. Het helpt je niet.”
Je lijkt op een nuchtere manier met het verlies om te gaan.
„Ik kan niets met mensen die na tien jaar nog steeds jankend op de bank liggen. Dan denk ik: geef jezelf een schop onder je kont en ga iets doen. Natuurlijk, iedereen rouwt op zijn eigen manier. Maar je wordt er zo ongelukkig van als je blijft hangen in je verdriet. Natuurlijk ben ik verdrietig en huil ik weleens. Mensen zeggen dat ik Bink dat moet moet laten zien. Maar ik huil bijna niet. Later kan ik het hem echt wel uitleggen. Het is voor hem ook goed om te zien dat hoe erg alles ook op zijn kop staat, het leven altijd doorgaat. Daar moet je voor blijven vechten.”